Haar juf kwam bij me, of ik eens met haar wilde praten. Het meisje uit groep 6 durfde niet meer op het schoolplein te spelen. Ze dacht steeds dat ze haar overleden oma zag en dat maakte haar doodsbang. Ze had dit thuis ook verteld en haar vader nam haar wel enigszins serieus, haar moeder vertelde haar dat het onzin was.
Ik had eigenlijk geen idee hoe ik dit gesprek zou moeten aanvliegen, dus ik liet haar eerst maar eens vertellen wat er aan de hand was. Ze vertelde dat ze steeds vanaf het schoolplein haar oma zag en dat ze dan heel erg bang werd. Ze ging dan naar een ander deel van het plein, maar voelde zich nergens veilig. Natuurlijk zou ik haar kunnen vertellen dat het niet echt was, maar dat was het voor haar wel. En op de opleiding (op dat moment nog niet zo lang geleden) had ik geleerd: bij angst moet je de leeuw in de bek kijken, een stap vooruit zetten.
Omdat ik eigenlijk geen beter plan had, stelde ik voor om de jas maar aan te trekken en naar het schoolplein te lopen. Eens zien wat daar gebeurde. Toen we de deur uit liepen wees ze me de plek waar ze haar oma meestal zag. Naast ons schoolplein ligt een sloot met een fietspad erlangs, daar zag ze oma meestal. Oké, daar moesten we dus zijn. Samen liepen we over het pad langs het schoolplein en bleven staan op een bruggetje. Van daaruit konden we goed naar alle kanten kijken. Terwijl ik nog aan het bedenken was welke vragen ik haar het beste kon stellen, merkte ik dat ze opeens heel erg bang werd. Ze kroop een beetje achter mij.
Daar, daar in de verte, daar was iets wits. Ze werd paniekerig, in haar ogen stond de angst te lezen. Ze wilde weg. Ik probeerde haar gerust te stellen, ik hield haar hand vast en stelde haar vragen over wat ze zag. Het was een vrouw, in het wit. Ze dacht dat het oma was, maar ze kon het nog niet zien. Ik vroeg haar waar de vrouw was. Ze hield haar ogen strak op de plek in de verte gericht en beantwoordde mijn vragen. Daar, bij het bankje, nu bij die fietser, bij de steiger. Uit haar antwoorden kon ik opmaken dat oma steeds dichterbij kwam. Ze kon nu duidelijk zien dat het oma was.
Toen oma dichtbij kwam, kneep ze mijn hand bijna fijn en kroop helemaal achter me. De tranen rolden over haar wangen. Met haar ogen volgde ze oma, die vlak voor ons langs over het bruggetje liep. Toen oma voorbij was, werd haar greep iets losser. Ze ademde zwaar.
Ik stelde haar voor om tegen oma te zeggen dat het haar bang maakt om oma steeds te zien. Ze zei het aarzelend. Ik vroeg haar om aan oma te vertellen dat het niet nodig is dat oma op haar past, dat andere mensen voor haar zorgen. Dat het goed is dat oma nu verder gaat, naar de plek waar ze thuishoort. Ze zei het, met iets meer kracht deze keer. Ze vertelde dat oma over haar schouder keek en lachte naar haar, oma keek heel lief, zoals ze haar kende. We bleven nog een tijdje zo staan terwijl ze langzaam rustig werd.
We liepen naar binnen, allebei te veel onder de indruk om te praten. Binnen dronken we samen een kop chocolademelk. Ze vertelde dat ze nu niet meer zo bang was, omdat ze gezien had hoe lief oma keek. We spraken af dat ik haar de volgende week weer zou spreken. Als ze oma in de tussentijd zag, kon ze misschien even zwaaien.
Een week later zag ik haar weer. Ik vroeg haar hoe de week verlopen was en of ze oma nog had gezien. Ze vertelde dat ze oma nog één keer had gezien vanuit het raam van haar klas, de volgende dag. Oma zwaaide.